Brianna trok het jachtmes uit de schede. ‘Drie stukken was niet genoeg,’ zei ze tegen Drake. ‘Dus ik denk dat ik je nu maar als een ui ga versnipperen.’
Ze werd een vage streep en er verscheen een diepe snee in Drakes middel. Nog niet helemaal erdoorheen, maar met de volgende houw zou ze hem in tweeën hakken.
‘Pak haar!’ schreeuwde Drake.
Ze draaide zich midden in de lucht om, zette zich af tegen de rug van een insect en liet het enorme mes weer neerkomen. Dit keer sneed ze Drakes zweeparm eraf, zodat het ding opeens als een rode python op de grond lag; het kronkelde nog wel maar zat niet meer aan Drake vast.
Ze hakte. Nog eens! Nog eens! Bliksemsnel.
Maar nu kwamen de beesten in actie en ze renden in een grote groep op haar af. Langzaam, te langzaam, maar ze moest ze ontwijken en daarmee verloor ze een kostbare seconde.
En Drake leefde nog. Of iets wat daarop leek in elk geval.
Ze baande zich een weg langs malende bekken en klievende kaken en plantte het mes in Drakes schedel. Het lemmet zakte in het bot en bleef steken.
Ze trok eraan, maar Drakes bovenlichaam kwam mee. Ze kreeg het mes niet los.
Spiieeuw!
Er sloeg iets tegen haar kuit. Ze draaide zich om en zag een lang zwart touw met weerhaakjes eraan uit de bek van het dichtstbijzijnde insect komen. Ze schudde met haar been maar het wilde er niet af.
‘Gatver!’
Een tweede beest probeerde hetzelfde te doen, maar ze maakte zich met een salto uit de voeten. Die eerste tong zat alleen nog steeds aan haar been en ze voelde de haken diep in haar vel steken.
Ze had haar jachtmes nodig. Maar dat was nu buiten haar bereik omdat Drake zichzelf met zijn ene arm wegsleepte.
Brianna’s oog viel op een steen met een platte onderkant. Ze liet de kei met alle kracht die haar snelheid opleverde op de tong neerkomen. Het ding bloedde, maar scheurde niet. Blauwe insectenogen keken haar met een schijnbaar triomfantelijke blik aan.
‘O, ik dacht het niet.’
Ze sloeg achter elkaar op de tong met haar steen, twintig keer per seconde, en de tong werd teruggetrokken, zo snel als Drakes zwiepende zweep.
Swooeesj!
Maar nu waren de insecten overal om haar heen, ze haalden naar haar uit met hun enge kikkertongen en die tongen waren snel, zelfs naar Brianna’s maatstaven.
De insecten hadden haar erin geluisd. Ze hadden dit wapen uit hun arsenaal geheimgehouden en zij was arrogant geworden.
Spiieeuw!
Brianna schopte en kronkelde, maar twee kregen haar te pakken. Ze sloeg met de kei op de tong die zich in haar buik had gehaakt en wist hem weg te meppen, maar hij werd meteen vervangen door drie andere.
Spiieeuw! Spiieeuw!
Ze hadden haar! Ze zat gevangen in een web en maaide gillend en vloekend om zich heen.
Drake zette zichzelf weer in elkaar, maar zijn losse zweeparm lag nog steeds te kronkelen als een slang op een hete stoep.
Brianna werd door zes tongen vastgehouden en nu kwamen de andere insecten dichterbij om haar te verslinden; hun kaken kliefden als kromzwaarden door de lucht.
Er ging ineens een golf van angst door Brianna heen. Zou het kunnen dat ze dit gevecht ging verliezen?
‘Laat haar leven,’ zei Drake. ‘Hou haar vast! Ze is voor mij!’
Hij was opgestaan en zocht in het strijdgewoel naar zijn zweeparm.
Plotseling nam de coyote ook deel aan het gevecht. Hij sprong met open bek op haar af; de tanden waren een gele flits.
‘Echt?’ riep ze.
Ze duwde de happende bek uit alle macht terug. Door de beweging kwam een van de snoerende tongen strak te staan. De krachtige kaken van de coyote misten Brianna’s arm en klapten dicht om de tong, die als een doorgesneden hoogspanningskabel terugschoot.
Ze zat vast, maar ze had nog altijd haar snelheid.
Ze greep de coyote bij zijn vacht, zwaaide hem rond en klemde zijn bek om een andere tong.
Nu werd ze nog maar door vier tongen ingesnoerd. Ze had de kracht niet meer om de coyote nog langer vast te houden. Het beest, misschien bang dat de insecten revanche zouden nemen, ging er jankend vandoor, alsof het een schop had gekregen.
Vier lijnen hielden Brianna op haar plek, allemaal goeddeels aan haar linkerkant, dus ze zette af en duwde zich recht naar de insecten toe. De tongen vierden. Brianna maakte een salto. Het was een weinig verfijnde manoeuvre, slecht uitgevoerd, en ze kwam hard op haar rug terecht, maar de vier tongen waren om elkaar heen gedraaid en lieten haar nu allemaal tegelijk los.
Haast nog voor ze hadden losgelaten sloegen andere alweer toe. Ze zag ze op haar af vliegen als aanvallende cobra’s.
Ze trapte een beest tegen zijn kop, schopte hard tegen een happende kaak, toen boem, boem, boem, drie keer hard trappen en ze was weg.
Op een heuveltje dertig meter verderop kwam ze op adem. Haar lichaam zat onder de blaren op de plekken waar de tongen haar hadden geraakt. Maar ze leefde nog.
Hijgend en bevend keek ze toe hoe Drakes tentakel naadloos samensmolt met zijn schouder.
‘Kom op, Wind,’ zei Drake uitdagend. ‘Kom me dan halen. Ik ben hier!’
Brianna was iemand die op elke uitdaging inging. Ze was nog nooit weggelopen voor een gevecht. Maar ze was op een haar na ontkomen. Op een heel dun haartje na.
‘Het is voorbij, Wind,’ kakelde Drake. ‘Ik ga jullie allemaal vermoorden. Tot het laatste kind aan toe!’ Hij danste in een kringetje, draaide rond van woeste vreugde. ‘Rennen, Wind! Renneeeeeeen! Want als ik je te pakken krijg dan zul je het voelen!’
En Brianna rende.
Leslie-Ann gaf haar broertjes de restjes uit de blikken en liet ze het water drinken.
Oké, zei ze tegen zichzelf: je hebt gedaan wat je kon.
Maar ze had niet gedaan wat ze kon. Nog niet.
Ze had Albert nooit echt gemogen. Hij was altijd best wel bot tegen haar. Hij zei nooit iets aardigs als: ‘Goed gedaan, Leslie-Ann.’
Maar hij verdiende het niet om zomaar op die manier te sterven. Misschien leefde hij nog.
‘Ik ben nog maar een kind,’ zei ze hardop tegen niemand.
Maar ze wist wat ze voelde, en wat ze voelde was dat ze het niet goed had gedaan.
Ze liep de straat weer op – ze wist niet precies wie ze moest zoeken, of aan wie ze het moest vertellen, maar ze wist dat ze het aan íémand moest vertellen.
Vanaf de plek waar ze nu stond kon ze de grote, rare wolk beter zien. Het leek alsof er regen uit viel. En net op dat moment kwamen er twee kinderen langs. Ze liepen achter elkaar en droegen samen een zware plastic kuip. Water klotste over de randen en ze waren kletsnat.
Een van hen zag haar staan en grijnsde. ‘Het regent!’
‘Jullie mogen helemaal niet naar buiten,’ zei ze.
Het joch snoof. ‘Er is niemand die ons tegenhoudt, en er is daar water. Als ik jou was zou ik snel wat gaan halen.’
Leslie-Ann rende terug naar binnen en vond een emmer in de garage. Toen liep ze zo vlug ze kon richting de regenwolk. Als iedereen daar was, vond ze er misschien ook wel iemand aan wie ze over Albert kon vertellen.
Toen ze dichterbij kwam viel haar iets op wat op een bepaalde manier net zo raar was als de wolk, die nu bijna boven haar hing: er stroomde water door de goot. Echt water. Zomaar door de goot.
Ze begon te rennen en zag een menigte dansende, rondspringende kinderen. Onder het kletterende water stonden emmers. Kinderen stonden met hun mond open, probeerden te douchen, of speelden en duwden en spetterden gewoon.
Een erg ongewoon geluid in de fakz: het schrille gelach van kinderen.
Leslie-Ann zette haar eigen emmer neer en keek verbluft toe hoe er een halve centimeter water in kwam te staan.
Toen ze opkeek zag ze een oudere jongen. Ze had hem wel eens gezien. Maar hij was meestal met Orc en ze was veel te bang voor Orc om bij hem in de buurt te komen.
Ze trok Howard aan zijn natte mouw. Hij leek niet te delen in de algehele vreugde. Zijn gezicht stond ernstig en bedroefd.
‘Wat moet je?’ vroeg hij vermoeid.
‘Ik weet iets.’
‘Nou, hartstikke leuk voor je.’
‘Het gaat over Albert.’
Howard zuchtte. ‘Ik heb het al gehoord. Hij is dood. Orc is weg en Albert is dood en deze idioten staan hier te feesten alsof het carnaval is.’
‘Ik denk dat hij misschien niet dood is,’ zei Leslie-Ann.
Howard schudde zijn hoofd, boos dat hij werd afgeleid. Hij liep weg. Maar toen bleef hij staan, draaide zich weer om en liep terug. ‘Ik ken jou,’ zei hij. ‘Jij maakt Alberts huis schoon.’
‘Ja. Ik ben Leslie-Ann.’
‘Wat zei je nou over Albert?’
‘Ik zag dat zijn ogen opengingen. En hij keek me aan.’
Albert dood.
Sam weg, en geen flauw idee wanneer hij terug zou komen.
Astrid weg met Kleine Pete en Orc.
Dekka weg met Sam en Jack.
En nu zat Edilio, verdoofd door de omvang van de ramp, uitgeput op de trap van het geïmproviseerde ziekenhuis. Dahra’s thermometer hoefde hem niet te vertellen wat hij al wist: hij had het warm, gloeide, voelde zich slap.
Hij hoestte. En staarde wezenloos naar Brianna, die trillend en gonzend wild voor zijn neus tot stilstand kwam.
‘Insecten!’ gilde ze. ‘Ik heb ze ingehaald en ze komen deze kant op. Drake is met nog meer insecten bij de mijnschacht gebleven. Hij deed alsof hij naar het westen wilde gaan, maar volgens mij is dat een valstrik: hij komt vast ook hierheen.’
‘Hoe houden we ze tegen?’ vroeg Edilio en hij hoestte in zijn hand.
‘We hebben Sam nodig,’ zei Brianna.
‘We…’ Hij hoestte nog een keer en probeerde niet toe te geven aan het lichte gevoel in zijn hoofd en het verlangen om te gaan liggen. ‘Ik weet niet waar hij is.’
‘Ik vind hem wel,’ zwoer Brianna.
‘Jij bent de enige die ik nog heb,’ zei Edilio. ‘Jij bent de enige freak die echt iets kan. Ik denk niet dat we erg veel aan de Sirene zullen hebben,’ hij hoestte, ‘tegen deze beesten.’
‘Maar misschien werkt het wel op Drake,’ zei Brianna, en ze lachte alsof ze geen idee had wat er om haar heen aan de hand was. Pas toen Edilio opnieuw hoestte knipperde ze met haar ogen, fronste haar wenkbrauwen en vroeg: ‘Zijn al deze kinderen ziek?’
‘Als de Sirene zingt wordt iedereen beïnvloed – het is gewoon een pauzeknop.’ Edilio hoestte hard. Het deed pijn in zijn borst.
Hij was ziek. Ziek in zijn lijf en ziek in zijn hart.
Hij had heel veel verschrikkelijke dingen gezien en heel veel verschrikkelijke dingen gedaan sinds de komst van de fakz. Maar nog nooit zoiets meedogenloos en afschuwelijks als het vizier op Lance’ hoofd richten en de trekker overhalen.
Hij had juist gehandeld. Waarschijnlijk. En het had gewerkt, zo leek het, want Astrid en Kleine Pete hadden het allebei overleefd.
Hij had meedogenloos gehandeld. Hij had voor de minst erge oplossing gekozen. Sam zou hetzelfde gedaan hebben.
Maar het voelde als gif in Edilio’s hart.
‘Ik kan ons niet redden,’ zei Edilio. ‘En jij ook niet, Brianna. En Sam… Ik weet ook niet of hij het wel kan. Dus misschien is dit wel het einde. Misschien is het gewoon klaar en hebben we verloren.’
Brianna gaf zichzelf een mep op haar borst. ‘Ik verlies niet!’
‘Je kunt ze niet in je eentje aan, Wind.’ Een hoestbui, de hevigste tot nu toe. Het duurde een paar minuten voor hij weer verder kon praten. ‘Aan mij heb je niets. Ik weet niet of ik hier dood aan zal gaan of niet, maar ik kan niet eens meer staan.’
‘Hé, we kunnen toch niet zomaar opgeven?’ zei Brianna. ‘Sommige van die beesten zijn nu zo groot als pony’s. En ze blijven groeien! Je mag het niet opgeven, Edilio. Jij hebt de leiding.’
Hij keek naar haar op, maar alles was wazig. Ze had een boos, onscherp gezicht.
‘Ga pen en papier halen,’ zei Edilio.
Ze was binnen een minuut terug.
Er gingen zulke hevige rillingen door zijn lijf dat zijn vingers ervan beefden. Het kostte hem veel moeite om het notitieblok en de pen vast te houden. Maar met uiterste inspanning lukte het hem iets neer te krabbelen, het papier op te vouwen en aan Brianna te geven.
‘Quinn,’ zei hij.
Ze las zijn boodschap en werd rood van woede. Ze gooide het papiertje recht in zijn gezicht. ‘Ben je gek geworden? Dat doe ik niet!’
‘Ik ben de baas,’ fluisterde hij. Hij boog zich met trillende vingers voorover en raapte het briefje weer op. ‘Ik beslis. Het is de enige oplossing. Doe het, Wind. Doe het.’
‘Nee. Nee, geen denken aan.’
Edilio pakte haar arm en kneep erin met zijn laatste krachten. ‘Denk voor één keer in je leven nou eens na. Kun jij ze tegenhouden? Kun jij voorkomen dat die beesten de stad in komen en iedereen hier afslachten? Ja of nee?’
‘Ik kan het proberen.’
‘Ja of nee?’
Ze smoorde een plotselinge snik. Ze schudde haar hoofd. ‘Nee.’
‘Goed dan,’ zei Edilio schor. ‘Wil jij al die doden op je geweten hebben, alleen maar om een beetje stoer te kunnen doen?’
Ze had geen antwoord. Ze keek om zich heen alsof ze de zieken en de doden, de verwoeste kerk en de treurige begraafplaats voor het eerst zag. ‘Nee,’ zei ze.
‘Ga dan, Wind. Ga.’